De kathedraal van het noorden
De beheerste trots van de inwoners van Watervliet is in de loop der tijden niet verminderd. Integendeel, de bijval van het kunstminnende publiek voor de orgelconcerten en het groeiende aantal bezoekers van heinde en ver hebben het gevoel van artistieke weelde aangescherpt bij de telgen van dit dorp.
Het eerste Watervliet had al een kerk, toegewijd aan de Heilige Filippus. In de 13de eeuw bestond er een Sint-Catharinakerk; zij werd door de vloed van 1377 vernietigd. Over het uitzicht van beide kerken is uiteraard niets bekend, noch weten we waar ze precies gelokaliseerd waren. Aan de huidige kerk begon de stichter van Watervliet, Hiëronymus Lauwerijn, in 1501. Hij had een plaats gekozen naast de haven, aan de zeedijk van de Sint-Christoffelpolder, zodat hij de bouwmaterialen over zee naar hun bestemming kon transporteren. De werken duurden tot 1503. Niet omdat zij dan voltooid waren, enkel omdat op dat ogenblik het beschikbare geld was opgebruikt. Aangezien het koor en de kruisbeuk toen al afgewerkt waren, werd de kerk in 1504 gewijd. De architect is tot op vandaag onbekend, maar verschillende elementen wijzen in de richting van de familie Rombout II Keldermans.
Aan de rest van het gebouw is men opnieuw begonnen in 1525; toen was de zoon van Lauwerijn, Matthias, heer van Watervliet. De eerste heer was gestorven op 1 augustus 1509 en in het koor begraven onder een praalgraf. Ten tijde van de Franse Revolutie moest het verdwijnen, omdat er een adellijk schild op was afgebeeld. De Jakobijnen wierpen de praalsteen op het kerkhof, waar hij, beschadigd en gebroken, na 1815 teruggevonden werd. Men heeft hem hersteld en aan de noordoostzijde van de omgang in de kerk ingemetseld. Ondertussen had men boven het graf in de vloer een witte steen aangebracht, met het inschrift “Hic Lauwerin”. In 1893 werd de rust van Lauwerijn verstoord: de tombe werd geopend. Men stelde vast dat de muren beschilderd waren: een Calvarieberg ten oosten; aan de zuidzijde een Heilige Hiëronymus als kardinaal, met een leeuw tussen de twee leliekruisen; ten noorden een Sint-Christoffel, patroon van de polder waarin Watervliet zich bevindt. Aan de westzijde was de schildering zwaar beschadigd. Waarschijnlijk stelde ze de Kroning van Maria door de Heilige Drievuldigheid voor. Een beetje as en hout, een stukje been en een hoopje kastanjebruine, hoofdharen waren alles wat overbleef van het gekiste lichaam, van de man die voor de streek van zon grote betekenis was geweest.
Men weet niet met zekerheid wanneer de kerk voltooid was. De herverdeling van de tienden in 1639 laat vermoeden dat de kerk toen reeds af was en als volwaardig bedehuis in gebruik was. In 1559-1561 volgde een eerste herstelling van het houten clockenhuus. Gelet op het formaat van de vieringpijlers en de rechthoekige plattegrond van de viering kan het zeker geen belangrijke toren geweest zijn. Waarschijnlijk was het een dakruiter, zoals in laatgotische kerken gebruikelijk was. Trouwens, precies in het midden van het transept ziet men nu nog de ronde houten afdekplaat, waardoor de klokkentouwen naar beneden kwamen.
In de loop van de 17de eeuw drongen herstellingswerken zich op. In 1666 werd de middenbeuk overwelfd en waarschijnlijk ook de rest van de kerk. Op 10 maart 1757 was er een grote brand, die de daken van de kerk en de dakruiter in de as legde. De herstelling kostte 24 000 gulden, in die tijd een onbetaalbare som. Om de uitgaven te beperken bouwde men een zadeltoren ter hoogte van de kruisbeuk. Dat klokkentorentje zelf hield het slechts uit tot 1828; dan werd het vervangen door een klein zadeltorentje boven de westgevel. Bij de restauratiewerken onder leiding van August Van Assche in 1891-1893 werd het klokkentorentje uiteindelijk vervangen door de huidige neogotische toren. “Huidige”: althans voor zover hij niet moest herbouwd worden na de bevrijdingsgevechten van 1944, die grote schade aan de kerk toebrachten De toren was hersteld in 1958.
Afgezien van de 19de-eeuwse toren bestaat de kerk uit een zeer homogene kruisbasiliek niet een driebeukige benedenkerk van vier traveeën, een viering met uitspringende kruisbeuken een koor van twee traveeën diep met een kooromgang, een vijfzijdige sluiting en een askapel. Ten zuiden van het koor is een sacristie met een verdieping aangebouwd, ten noorden van de westgevel een achtkantige traptoren, waarvan de helft binnen en de helft buiten het gebouw staat. Naast de toren, tegen de tweede travee van de zuidgevel, bevindt zich de doopkapel.
De kerk van Watervliet is één van de merkwaardigste gebouwen in het noorden van Oost-Vlaanderen Haar grondplan met enkelvormige askapel komt zeer zelden voor. Als gestichte kerk kwam zij in één beweging tot stand. Door de eeuwen heen behield zij haar oorspronkelijke afmetingen en verhoudingen en haar basilicale aanleg (middenbeuk en zijbeuken onder afzonderlijke zadeldaken).
Een zeker traditionalisme is waar te nemen in de vorm van de pijlers. In plaats van te kiezen voor de gelede pijler zonder kapiteel, zoals sinds de 15de eeuw gebruikelijk was, bleef men hier trouw aan de oude vorm van de rondzuil met kapiteel, Oorspronkelijk waren de kapitelen versierd niet opengewerkte krulkoolbladeren, maar die werden bij latere verbouwingen afgekapt. Het indrukwekkende interieur bevat nog een uitzonderlijk rijk meubilair en talrijke kunstwerken. We kunnen in dat kerkelijk erfgoed drie chronologische periodes onderscheiden. Uit de stichtingsperiode, grosso modo de eerste helft van de 16de eeuw, zijn heel wat merkwaardige kunstwerken bewaard, met als voornaamste de Nood-Godstriptiek. De triptieken van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Sebastiaan werden respectievelijk vóór 1548-1549 en in 1553 geleverd. Tot die periode mag ook het graf van de eerste heer van Watervliet gerekend worden.
De tweede periode kenmerkt zich door een bijzondere bedrijvigheid in de meubilering van de kerk en is te situeren omstreeks het midden van de 17de eeuw: bidstoel, koorgestoelte, orgel, portaal, nieuw hoogaltaar met schilderij en wellicht nog verschillende andere schilderijen zijn alle te dateren tussen 1642 en 1655.
Een derde groep kunstwerken wordt in de 18de eeuw gedateerd: de zijaltaren (1712), de preekstoel (1726) en daarbij aansluitend de koorlezenaar en de communiebank.
Auteurs: Jozef De Paepe en Daniël Haerens
Het eerste Watervliet had al een kerk, toegewijd aan de Heilige Filippus. In de 13de eeuw bestond er een Sint-Catharinakerk; zij werd door de vloed van 1377 vernietigd. Over het uitzicht van beide kerken is uiteraard niets bekend, noch weten we waar ze precies gelokaliseerd waren. Aan de huidige kerk begon de stichter van Watervliet, Hiëronymus Lauwerijn, in 1501. Hij had een plaats gekozen naast de haven, aan de zeedijk van de Sint-Christoffelpolder, zodat hij de bouwmaterialen over zee naar hun bestemming kon transporteren. De werken duurden tot 1503. Niet omdat zij dan voltooid waren, enkel omdat op dat ogenblik het beschikbare geld was opgebruikt. Aangezien het koor en de kruisbeuk toen al afgewerkt waren, werd de kerk in 1504 gewijd. De architect is tot op vandaag onbekend, maar verschillende elementen wijzen in de richting van de familie Rombout II Keldermans.
Aan de rest van het gebouw is men opnieuw begonnen in 1525; toen was de zoon van Lauwerijn, Matthias, heer van Watervliet. De eerste heer was gestorven op 1 augustus 1509 en in het koor begraven onder een praalgraf. Ten tijde van de Franse Revolutie moest het verdwijnen, omdat er een adellijk schild op was afgebeeld. De Jakobijnen wierpen de praalsteen op het kerkhof, waar hij, beschadigd en gebroken, na 1815 teruggevonden werd. Men heeft hem hersteld en aan de noordoostzijde van de omgang in de kerk ingemetseld. Ondertussen had men boven het graf in de vloer een witte steen aangebracht, met het inschrift “Hic Lauwerin”. In 1893 werd de rust van Lauwerijn verstoord: de tombe werd geopend. Men stelde vast dat de muren beschilderd waren: een Calvarieberg ten oosten; aan de zuidzijde een Heilige Hiëronymus als kardinaal, met een leeuw tussen de twee leliekruisen; ten noorden een Sint-Christoffel, patroon van de polder waarin Watervliet zich bevindt. Aan de westzijde was de schildering zwaar beschadigd. Waarschijnlijk stelde ze de Kroning van Maria door de Heilige Drievuldigheid voor. Een beetje as en hout, een stukje been en een hoopje kastanjebruine, hoofdharen waren alles wat overbleef van het gekiste lichaam, van de man die voor de streek van zon grote betekenis was geweest.
Men weet niet met zekerheid wanneer de kerk voltooid was. De herverdeling van de tienden in 1639 laat vermoeden dat de kerk toen reeds af was en als volwaardig bedehuis in gebruik was. In 1559-1561 volgde een eerste herstelling van het houten clockenhuus. Gelet op het formaat van de vieringpijlers en de rechthoekige plattegrond van de viering kan het zeker geen belangrijke toren geweest zijn. Waarschijnlijk was het een dakruiter, zoals in laatgotische kerken gebruikelijk was. Trouwens, precies in het midden van het transept ziet men nu nog de ronde houten afdekplaat, waardoor de klokkentouwen naar beneden kwamen.
In de loop van de 17de eeuw drongen herstellingswerken zich op. In 1666 werd de middenbeuk overwelfd en waarschijnlijk ook de rest van de kerk. Op 10 maart 1757 was er een grote brand, die de daken van de kerk en de dakruiter in de as legde. De herstelling kostte 24 000 gulden, in die tijd een onbetaalbare som. Om de uitgaven te beperken bouwde men een zadeltoren ter hoogte van de kruisbeuk. Dat klokkentorentje zelf hield het slechts uit tot 1828; dan werd het vervangen door een klein zadeltorentje boven de westgevel. Bij de restauratiewerken onder leiding van August Van Assche in 1891-1893 werd het klokkentorentje uiteindelijk vervangen door de huidige neogotische toren. “Huidige”: althans voor zover hij niet moest herbouwd worden na de bevrijdingsgevechten van 1944, die grote schade aan de kerk toebrachten De toren was hersteld in 1958.
Afgezien van de 19de-eeuwse toren bestaat de kerk uit een zeer homogene kruisbasiliek niet een driebeukige benedenkerk van vier traveeën, een viering met uitspringende kruisbeuken een koor van twee traveeën diep met een kooromgang, een vijfzijdige sluiting en een askapel. Ten zuiden van het koor is een sacristie met een verdieping aangebouwd, ten noorden van de westgevel een achtkantige traptoren, waarvan de helft binnen en de helft buiten het gebouw staat. Naast de toren, tegen de tweede travee van de zuidgevel, bevindt zich de doopkapel.
De kerk van Watervliet is één van de merkwaardigste gebouwen in het noorden van Oost-Vlaanderen Haar grondplan met enkelvormige askapel komt zeer zelden voor. Als gestichte kerk kwam zij in één beweging tot stand. Door de eeuwen heen behield zij haar oorspronkelijke afmetingen en verhoudingen en haar basilicale aanleg (middenbeuk en zijbeuken onder afzonderlijke zadeldaken).
Een zeker traditionalisme is waar te nemen in de vorm van de pijlers. In plaats van te kiezen voor de gelede pijler zonder kapiteel, zoals sinds de 15de eeuw gebruikelijk was, bleef men hier trouw aan de oude vorm van de rondzuil met kapiteel, Oorspronkelijk waren de kapitelen versierd niet opengewerkte krulkoolbladeren, maar die werden bij latere verbouwingen afgekapt. Het indrukwekkende interieur bevat nog een uitzonderlijk rijk meubilair en talrijke kunstwerken. We kunnen in dat kerkelijk erfgoed drie chronologische periodes onderscheiden. Uit de stichtingsperiode, grosso modo de eerste helft van de 16de eeuw, zijn heel wat merkwaardige kunstwerken bewaard, met als voornaamste de Nood-Godstriptiek. De triptieken van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Sebastiaan werden respectievelijk vóór 1548-1549 en in 1553 geleverd. Tot die periode mag ook het graf van de eerste heer van Watervliet gerekend worden.
De tweede periode kenmerkt zich door een bijzondere bedrijvigheid in de meubilering van de kerk en is te situeren omstreeks het midden van de 17de eeuw: bidstoel, koorgestoelte, orgel, portaal, nieuw hoogaltaar met schilderij en wellicht nog verschillende andere schilderijen zijn alle te dateren tussen 1642 en 1655.
Een derde groep kunstwerken wordt in de 18de eeuw gedateerd: de zijaltaren (1712), de preekstoel (1726) en daarbij aansluitend de koorlezenaar en de communiebank.
Auteurs: Jozef De Paepe en Daniël Haerens
erfgoedsprokkel.pdf |